Was het statuut van Kalisz het eerste voorbeeld van positieve discriminatie? Of valt het onder een brede definitie van tolerantie? Lees een beoordeel zelf.

Bolesław de Vrome was van 1239 tot 1247 medeheerser van het hertogdom Groot-Polen, van 1247 tot 1249 hertog van Kalisz. In 1264 verleende hij de joden een reeks privileges (of bijzondere rechten) die elementaire economische, organisatorische, evenals culturele en religieuze kwesties regelden. Het document werd de basis van alle daaropvolgende wetten die in Polen specifiek voor joden werden aangenomen. De bepalingen van het Statuut van Kalisz waren in het begin alleen van kracht in Groot-Polen. Na verloop van tijd werd het door de volgende Poolse heersers overgenomen en op het hele grondgebied van Polen uitgebreid.

Het statuut is in oud-pools geschreven. Ik heb mijn best gedaan om 30 van de 36 punten van het statuut te vertalen (bron).

  1. Wanneer er een zaak tegen een jood is, kan alleen een christen niet tegen hem getuigen, maar samen met een andere jood.
  2. Wanneer een christen een jood aanklaagt omtrent een onderpand, en de jood beweert onder ede dat hij er geen heeft genomen, dan zal de jood worden vrijgelaten.
  3. Als een christen beweert dat hij minder geld heeft gekregen voor een onderpand dan de jood nu eist, zal een jood ‘gelijk krijgen’.
  4. Wanneer een jood, die geen getuigen heeft, beweert dat een christen een onderpand van hem heeft gekregen, zal een jood ‘gelijk krijgen’.
  5. Behalve de dingen uit de kerk en bevlekt met bloed, mogen joden alles als onderpand aannemen.
  6. En als een onderpand van een jood gestolen wordt, zal de jood zweren dat hij niets van de diefstal wist, en een christen is hem het kapitaal schuldig voor het onderpand met rente.
  7. Wanneer een onderpand van een christen door brand of diefstal vernietigd wordt, zal een jood van schuld worden vrijgesproken.
  8. Joden worden in hun geschillen (dus onderling) uitgesloten van de gemeentelijke rechtbanken en blijven onder de hoede van de Poolse koning of een voivode.
  9. Voor het verwonden van een jood geldt een eerlijke straf en terugbetaling van behandelingskosten.
  10. Voor het doden van een jood geldt een eerlijke straf en inbeslagname van eigendom.
  11. Voor het slaan van een jood geldt een gewone straf die in het land van toepassing is.
  12. Joden betalen geen hogere invoerrechten dan de stedelingen.
  13. Ze betalen niets voor het vervoeren van de overledenen.
  14. Een christen die een joodse begraafplaats vernietigt, verliest ook zijn eigendom, naast een feit dat een gewone straf van toepassing is.
  15. Iemand die een steen naar een joodse school gooit, moet de lokale autoriteiten twee pond peper betalen.
  16. Wanneer een jood een straf van zijn rechter krijgt, zal hij hem een ​​pond peper betalen.
  17. Wanneer een jood één of twee keer voor zijn rechter niet verschijnt, betaalt hij zal een gewone boete. En als hij voor de derde keer niet verschijnt, zal hij een relatief hogere boete betalen.
  18. (…)
  19. (…)
  20. Als er geen bewijs is wie een jood heeft vermoord, zullen we de joden juridische bescherming tegen de verdachten regelen.
  21. (…)
  22. (…)
  23. Wanneer een christen het aan een jood gegeven onderpand inneemt en de rente binnen een maand niet betaalt, neemt het percentage van de rente toe.
  24. Niemand mag bij een jood logeren.
  25. Het is joden verboden geld te lenen voor onroerende goederen.
  26. (…)
  27. Een onderpand, dat een jaar en een dag bij de jood blijft, wordt zijn eigendom.
  28. Tijdens de joodse feestdagen mogen de joden niet worden gedwongen om een onderpand terug te geven.
  29. Iemand, die een onderpand van een jood met geweld terugvordert, zal gestraft worden.
  30. Joden mogen niet beschuldigd worden van het gebruik van christelijk bloed.
  31. De misdaden van joden worden in hun rechtbanken berecht.
  32. In welke munt een jood heeft uitgeleend, mag hij de terugbetaling van de schuld in dezelfde munt eisen.
  33. (…)
  34. Het is niet toegestaan dat een muntmeester ​​joden aanhoudt onder het voorwendsel dat ze geld vervalsen.
  35. In het geval van een misdrijf die ’s nachts plaatsvindt, zijn de buren verplicht om joden helpen, op straffe van 30 zilveren munten.
  36. Joden mogen alle goederen kopen, brood en ander voedsel aanraken.