Stel je voor: twee compleet verschillende visies op wat je vaderland zou moeten zijn, verpakt in de namen van middeleeuwse dynastieën. De ene droomt van een sterk, homogeen land, geworteld in het Westen. De andere verlangt terug naar een kleurrijk, uitgestrekt rijk van vele volkeren en geloven. Dit is geen abstract filosofisch debat, maar de hartslag van de Poolse geschiedenis en politiek.

Welkom bij de spanning tussen het Piastische en het Jagiellonische Polen – een tweestrijd die eeuwenoud is, maar vandaag de dag nog even levend en relevant. In dit blog ga voor ik jullie uiteenzetten hoe twee koninklijke families niet alleen een koninkrijk vormden, maar twee concurrerende ideeën over identiteit, macht en toekomst nalieten.

Het Piastische Polen – het eerste huis, de eerste idee

Als we het begin van Polen zoeken, komen we uit bij de Piasten. Deze eerste koninklijke familie (ongeveer 960-1370) richtte het koninkrijk niet alleen op en gaf het zijn naam, maar creëerde ook een model voor de Poolse staat. Dat model noemen we nu het “Piastische idee”..

Kernkenmerken van het Piastische Idee:

Etniciteit en Territorium: Het land is primair voor de etnische Polen. Het is een natiestaat avant la lettre, gebaseerd op een gemeenschappelijke taal, afkomst en geschiedenis. Expansie naar het oosten is geen prioriteit; consolidatie en verdediging van het eigen grondgebied wel. De grenzen liggen ruwweg tussen de rivieren de Oder en de Bug, met het historische hartland rond Gniezno en later Poznań en Wrocław.

De Katholieke Zuilen: Het doopsel van vorst Mieszko I in 966 is het symbolische geboortemoment. Het Piastische Polen is onlosmakelijk verbonden met de Rooms-Katholieke Kerk, die de staatstructuur, cultuur en identiteit bepaalt.

Oriëntatie op het Westen: Polen keek vooral naar Midden-Europa – naar Duitsland, Bohemen en, via het geloof, naar Rome. Hierdoor kwam er handel en werden er ideeën uitgewisseld. Maar het zorgde ook voor honderden jaren van strijd en rivaliteit met Duitse staten.

Focus op het “Herwonnen Westen”: Het Piastische verhaal legt de nadruk op de oorspronkelijk Poolse (Slavische) gebieden zoals Silezië en Pommerellen, die later onder Duitse invloed kwamen. De herovering of “terugkeer” van deze gebieden wordt een centraal nationalistisch thema.

Eenvoud en oorsprong: Het staat voor het oorspronkelijke, ‘pure’ Polen. In de 19e eeuw, toen Polen als land niet meer bestond, veranderden dichters en schrijvers de Piasten in helden. Zij werden verbeeld als moedige, eenvoudige stichters van het land.

Waar zie je dit idee terug?

In de geschiedenis in het beleid van de naoorlogse leiders, zoals Władysław Gomułka. De kommunistische leider noemde de nieuwe westelijke grenzen (Oder-Neissegrens): “Dit zijn onze oude Piastische gebieden!”. Bovendien hoor je dit idee in de taal van partijen die de nadruk leggen op nationale soevereiniteit, etnische homogeniteit en kritische houding hebben ten opzichte van de EU of multiculturalisme.

Het Piastische idee gaat dus over het begin, het samenbinden en de eenheid van volk en geloof. Het blijft een belangrijk thema dat steeds terugkomt, vooral in tijden waarin Polen zijn onafhankelijkheid moet verdedigen of zijn identiteit opnieuw moet definiëren. Het is het eerste antwoord op de vraag “Wat is Polen?” – een antwoord dat zegt: een duidelijk afgebakende natiestaat in het hart van Europa.

In het volgende deel gaan we het tegenovergestelde verkennen: het uitgestrekte, multiculturele rijk van de Jagiellonen.

Het Jagiellonische Polen – het rijk van vele naties

Waar het Piastische idee gaat over de geboorte van een natie, gaat het Jagiellonische idee over de volwassenwording tot een grootmacht. Het Piastische Polen stond voor eenheid en vastigheid. Het Jagiellonische Polen stond voor veelheid en uitbreiding. Dat laatste idee ontstond in de glorietijd van het Pools-Litouwse Gemenebest, dat eeuwenlang bestond onder de Jagiellonische dynastie, de Jagiellonen en daarna.

De kern van dit idee is een rijk van veel volkeren, dat vrijwillig samenwerkte. Het ging niet om waar je vandaan kwam of wat je geloofde, maar om je loyaliteit aan de gezamenlijke staat. Het was een Polen dat verbinding zocht tussen Oost en West.

Kernkenmerken van het Jagiellonische Idee:

Multi-etnisch en multicultureel: Dit Polen omvatte naast etnische Polen grote gemeenschappen van Litouwers, Roethenen (Oekraïners en Wit-Russen), Joden, Armeniërs, Duitsers, Tataren en Karaimen. Het was een lappendeken van talen, tradities en religies.

Religieuze tolerantie (Uniek in Europa): Het hoogtepunt was de Warschau-Confederatie (1573), die religieuze vrede wettelijk verankerde. Katholieken, Orthodoxen, Protestanten en Joden genoten ongekende (voor die tijd) vrijheden. Dit maakte het Gemenebest een toevluchtsoord voor vervolgde minderheden. *

De unie als vrijwillig verbond: De kern was de Unie van Lublin in 1569. Hiermee werden Polen en Litouwen één land. Veel mensen zagen dit als een eerlijke samenwerking tussen gelijken, niet als een verovering door Polen. Dit partnerschap is het belangrijkste kenmerk van het Jagiellonische idee.

Oostelijke oriëntatie en imperiale ambitie: Ze keken vooral naar het grote oosten. Het doel was uitbreiding, meer macht en het ‘beschaven’ van de Europese grensgebieden. De hoofdstad verschoof hierdoor ook mee naar het oosten, eerst naar Krakau en later naar Warschau.

De adelsdemocratie en de tijden van de Gouden Vrijheid (demokracja szlachecka): Het politieke systeem – met zijn gekozen koning, parlement (Sejm) en uitgebreide privileges voor de adel (szlachta) – was uniek. Het voedde het idee van een politieke gemeenschap gebaseerd op vrijheid en wettelijke rechten, niet op etniciteit. **

* De religieuze tolerantie in Polen was uniek in Europa. Het hoogtepunt was de Warschau-Confederatie (1573), een wet die religieuze vrijheid en vrede tussen alle edelen wettelijk verankerde. In een tijd van bloedige godsdienstoorlogen in West-Europa (zoals de Bartholomeüsnacht in Frankrijk in 1572), was het Pools-Litouwse Gemenebest een oase van relatieve vrede. Katholieken, Orthodoxen, diverse protestantse stromingen (Lutheranen, Calvinisten, Hussieten), maar ook Joden en islamitische Tataren konden hun geloof praktiseren en vaak een zekere autonomie behouden.

Deze unieke situatie maakte diepe indruk op Europese denkers. Jean-Jacques Rousseau prees het Gemenebest hier zelfs expliciet voor. In zijn overwegingen over de Poolse grondwet in 1772 (“Considérations sur le gouvernement de Pologne”) schreef hij: “Welnu, ik zal u zeggen wat naar mijn mening het meest opvallende punt is in de grondwet van Polen, een punt dat in alle geschiedenis zijn gelijke niet heeft: het is de stabiliteit die de Staat behoudt te midden van de hevigste sekteverschillen. […] De Poolse natie bestaat uit evenveel sekten als burgers, en zij allen leven in vrede en broederschap.” Dit citaat vat perfect samen hoe het Jagiellonische Polen in de 18e eeuw nog steeds werd gezien als een wonder van coëxistentie in een verdeeld continent.

** Laten we het tragische einde van het Gemenebest niet vergeten. Het Gemenebest stortte uiteindelijk in, vooral door interne zwakte veroorzaakt door de adelsdemocratie. Het beroemde systeem van de “Gouden Vrijheid” – met zijn vetorecht voor elke edelman (liberum veto) en gekozen koning – leidde vaak tot verlamming, corruptie en anarchie. Hierdoor werd het een makkelijke prooi voor zijn machtige, autoritaire buren (Rusland, Pruisen en Oostenrijk), die het aan het eind van de 18e eeuw onder elkaar opdeelden.

Waar zie je dit idee terug?

Het idee leeft vandaag nog steeds. Het inspireert bijvoorbeeld het plan voor ‘Intermarium’: een verbond van Midden-Europese landen, van de Oostzee tot de Zwarte Zee, om samen sterk te staan tegen landen als Rusland en Duitsland. Je hoort het ook in actuele discussies. Voorstanders van een multicultureel Polen, een warm welkom voor immigranten (zoals Oekraïners), en een sterke pro-EU houding halen het Jagiellonische voorbeeld aan. Voor hen is de EU een moderne versie van dat oude, vrijwillige verbond.

Het Jagiellonische idee is dus het verhaal van grootheid, vrijheid en diversiteit. Het is het tweede, tegenstrijdige antwoord op de vraag “Wat is Polen?”: geen etnische natiestaat, maar een politieke en beschavingsgemeenschap. Het vertegenwoordigt een Polen dat naar buiten is gericht, expansief en tegelijkertijd inclusief.

Kortom, de spanning tussen beide ideeën is als volgt:

Piastisch: Homogeen vs. Jagiellonisch: Divers

Piastisch: Westelijke focus vs. Jagiellonisch: Oostelijke expansie

Piastisch: Etno-religieuze identiteit vs. Jagiellonisch: Politiek burgerschap

Piastisch: Conservatief en defensief vs. Jagiellonisch: Liberaal en imperiaal

Mijn voorkeur: Het Piastische Polen – de kracht van de kern

Na het verkennen van beide ideeën, voel ik een persoonlijke voorkeur voor het Piastische Polen. Dit betekent niet dat het Jagiellonische Rijk niet groots was – dat was het zeker. Het gaat erom wat ik zie als de meest solide en fundamentele basis voor een land

Mijn voorkeur komt voort uit een paar overwegingen:

Het Piastische idee biedt een helder antwoord op de vraag wat een natie samenhoudt: een gedeeld grondgebied, een gedeelde oorsprong en een gedeelde cultuur. In een wereld die steeds complexer wordt, spreekt de kracht van een solide, herkenbare identiteit mij aan. Het is het gevoel van een duidelijk thuis, geworteld in een specifieke geschiedenis en plek. Dit lijkt mij een onmisbare basis voor sociale stabiliteit en veerkracht in moeilijke tijden.

Het Jagiellonische model was ingewikkeld: het moest veel bondgenoten tevreden houden en een moeilijk evenwicht bewaren tussen veel verschillende groepen. Het Piastische model is juist eenvoudiger: het draait om het sterker maken van je eigen land van binnenuit. Natuurlijk zijn bondgenoten belangrijk, ook voor het Piastische idee. Maar de Piastische instelling hierover was anders, en sterker gericht op veiligheid. Bondgenootschappen waren belangrijk, maar moesten niet ten koste gaan van die eigen kracht.

In het huidige tijdperk van globalisering en culturele vervaging, zie ik de waarde van het bewaren van een sterke, eigen identiteit. Het Piastische idee staat niet per se voor geslotenheid, maar wel voor het beschermen en koesteren van een unieke culturele kern – de taal, tradities en historische continuïteit – die anders makkelijk verloren kan gaan.

Het is een anker in een snelle, veranderende wereld.