Soms is een verkeerd citaat niet het grootste probleem. Het gaat om de boodschap erachter. Al meer dan honderd jaar zeggen mensen dat keizer Wilhelm II zijn soldaten beval om Chinezen ‘uit te roeien’. Die exacte zin heeft hij nooit gezegd. Maar de waarheid is nog erger: zijn hele toespraak was een voorbeeld van hoe je een volk als minderwaardig neerzet. Dit artikel gaat niet op zoek naar dat ene citaat. Het laat juist zien welke racistische en overheersende ideeën ervoor zorgden dat één van de giftigste speeches uit onze geschiedenis kon ontstaan.
De giftige ideologie achter de woorden van Wilhelm II
Wilhelm II’s speech was geen alleenstaande uitbarsting, maar het hoogtepunt van een racistisch dogma dat heel Europa vergiftigde.
De Hunnenrede was geen op zichzelf staande uitbarsting van een driftige keizer. Het was het luidruchtige en gewelddadige hoogtepunt van een idee dat diep was doorgedrongen in de Europese elite: het ‘gele gevaar’.
Het was een krachtig, racistisch verhaal dat leven werd ingeblazen in de westerse salonnetjes, kranten en regeringsgebouwen. Het idee was simpel en angstaanjagend: men dacht dat massale hordes uit het oosten – gele, onzichtbare, onmenselijke hordes – de christelijke, blanke beschaving bedreigden. Het was niets meer dan de projectie van de eigen Europese, imperialistische angsten op een heel continent.
Wilhelm II heeft het ‘gele gevaar’ niet bedacht, maar hij was wel een van de grootste en fanatiekste verspreiders ervan. Zijn obsessie was er al jaren voor de Bokseropstand. In 1895 liet hij een bekend (en berucht) schilderij maken, ‘Volkeren van Europa, bescherm jullie heiligste goederen’. Hij verspreidde het als prent. Het schilderij laat de aartsengel Michaël zien. Hij beschermt een groep Europese vrouwen tegen een dreigende Boeddha en een Chinese draak, terwijl er bliksem inslaat. De boodschap van het beeld was duidelijk en angstaanjagend.
Toen Wilhelm II op 27 juli 1900 zijn troepen uitzwaaide om de opstand in China neer te slaan, gebruikte hij bewoordingen die geschiedenis zouden schrijven. Hij stuurde een telegram aan de Russische tsaar, waarin hij schreef: ‘De beschaafde naties moeten zich gezamenlijk tegen de gele barbaren keren om ze te vernietigen.’ Let op de woorden: ‘gele barbaren’, ‘vernietigen’, en een gezamenlijke actie van ‘beschaafde naties’.
Dit telegram is cruciaal. Het laat zien dat zijn latere toespraak geen plotselinge uitbarsting was, maar een doordacht standpunt. Wat hij privé aan een andere vorst schreef, zei hij enkele weken later openlijk tegen zijn soldaten.
Het idee van het ‘gele gevaar’ had twee doelen. Ten eerste was het een excuus voor koloniale uitbreiding en hard optreden. Ten tweede was het een politieke truc in Europa zelf. Door een gezamenlijke raciale vijand te creëren, hoopte Wilhelm de onderlinge competitie tussen Europese landen zoals Duitsland, Groot-Brittannië en Rusland tijdelijk opzij te zetten.
Van woord naar daad
De gewelddadige retoriek van Bremerhaven was geen theater. Het was een operationeel bevel dat leidde tot een campagne van wraak en terreur.
Het gruwelijke van de Hunnenrede zit niet alleen in de woorden zelf, maar vooral in wat er daarna gebeurde. De woorden van Wilhelm II waren geen einde, maar een begin. Zijn mythische oproep werd werkelijkheid op het slagveld. Het abstracte idee van de “Hun” veranderde in concreet wraakgeweld.
De keizer zorgde er zelf voor dat zijn boodschap werd doorgegeven. Toen hij generaal Alfred von Waldersee aanstelde als leider van het internationale expeditie, herhaalde en versterkte hij zijn opdracht. In zijn officiële bevelen schreef hij aan Waldersee dat hij zich “als een Hun” moest gedragen. Dit was geen beeldspraak meer, maar een direct militair bevel aan de uitvoerder. Het betekende: wees meedogenloos, zaai terreur en maak verzet zo afschrikwekkend duur dat het nooit meer wordt geprobeerd.
Het gevolg was een strafcampagne die precies volgde uit de toespraak. Toen de geallieerde troepen (waaronder een extra groot Duits leger, plus Japan, Rusland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, de Verenigde Staten, Italië en Oostenrijk-Hongarije) Peking en Noord-China innamen, was dit geen bevrijding maar een bezetting. Deze werd gekenmerkt door willekeurige executies, strafexpedities tegen hele gemeenschappen en doelbewuste plundering. Dorpen die werden verdacht van steun aan de Boksers werden volledig vernietigd. Duizenden Chinezen – vaak zonder onderscheid tussen rebellen en burgers – werden gedood. Het werd een jacht, gedreven door racisme en een gevoel van racistische wraak, precies zoals de keizer had bedoeld.
Een kantelpunt van vernedering
Het neerslaan van de Bokseropstand was geen begin, maar een culminatie van decennia van ongelijke verdragen en buitenlandse inmenging (sinds de Eerste Opiumoorlog, 1840). Het was echter wél het meest dramatische en totale dieptepunt:
– Militair: Volledige nederlaag en bezetting van de hoofdstad.
– Politiek: Het meest vernederende verdrag tot dan toe.
– Economisch: Verlammende schuldenlast.
– Psychologisch: Een openlijke, racistische demonstratie van westerse superioriteit en Chinese zwakte.
In de Chinese nationale herinnering staat dit moment daarom symbool voor alles wat er mis was tijdens de ‘Eeuw van Vernedering’: een zwak, verdeeld land, onder de voet gelopen door imperialistische machten. Het verklaart ook waarom nationalisme, soevereiniteit en ‘het einde van de vernedering’ zo centraal staan in het moderne Chinese politieke denken, zowel onder de nationalisten (Kuomintang) als onder de communisten. De opkomst van China in de 21ste eeuw wordt door de Chinese staat dan ook vaak gepresenteerd als het einde van die eeuw van vernedering, waarbij de lessen van 1900 nooit vergeten zijn.
Het plaatste China in de rol van een ‘semi-kolonie’. China werd niet formeel gekoloniseerd zoals India, maar verloor wel grote delen van zijn soevereiniteit. Het Bokserprotocol was het ultieme bewijs dat buitenlandse mogendheden de wet in China konden opleggen. Het luidde een periode in van ‘verdeel en heers’, waarbij buitenlandse mogendheden hun invloedssferen in China uitbreidden.
Het was bovendien de definitieve ondermijning van de Qing-dynastie. De dynastie werd gezien als zwak en onbekwaam om het land te beschermen tegen buitenlandse agressie. Dit voedde het revolutionaire verzet en leidde uiteindelijk tot de Val van de Qing in 1911. De Bokseropstanding en de nasleep ervan versnelden het einde van het keizerrijk.
Het speelt een fundamentele, vaak onderbelichte rol. De “Eeuw van Vernedering” is geen verouderd historisch concept, maar een actief onderdeel van het Chinese collectieve geheugen en het officiële staatsnarratief. Het kleurt de houding van China ten opzichte van het Westen, en verklaart veel van de huidige spanningen.
Hoe deze geschiedenis doorwerkt in de hedendaagse politiek
Het gevoel dat China in de 19e en vroege 20e eeuw onrecht is aangedaan, is sterk. De huidige assertiviteit wordt mede gevoed door een verlangen om de historische balans te herstellen, de internationale orde te hervormen, en China de plaats te geven die het “verdient”. Dit is niet alleen revanchisme; het is een diepgeworteld verlangen naar gelijkwaardigheid en respect, iets wat tijdens de “Eeuw van Vernedering” systematisch werd onthouden.
Concreet voorbeeld: Taiwan
Voor China is Taiwan niet zomaar een territoriale kwestie. Het is het laatste, onafgemaakte hoofdstuk van de burgeroorlog, die zelf werd verlengd en gecompliceerd door buitenlandse (lees: Amerikaanse) inmenging. Elke steun aan Taiwanese onafhankelijkheid wordt gezien als een directe herhaling van de verdeling van China door buitenlandse machten. De vastberadenheid om dit te voorkomen is mede gevoed door de trauma’s van 1900.
De onderdrukking van de Bokseropstand is geen dorre geschiedenis, maar een actieve politieke brandstof in het hedendaagse China. Het:
– legitimeert het autoritaire bestuur van de CCP.
– vormt de psychologie van de Chinese buitenlandse politiek (gevoelig voor respect, gericht op soevereiniteit).
– vergiftigt het wederzijds vertrouwen met het Westen door een diepe laag van historisch wantrouwen.
– drijft het streven naar economische en militaire macht aan.
Het verhaal van de Hunnenrede en de Bokseropstand eindigt niet in 1901. Het leeft voort in de geopolitieke spanningen van vandaag, in het Chinese streven naar onafhankelijkheid, en in het Europese gevecht met zijn eigen koloniale spiegelbeeld. De ware afsluiting van dit hoofdstuk komt niet door vergetelheid, maar door een volhardende erkenning: dat woorden wapens worden, dat racisme beleid kan sturen, en dat een natie nooit af is met de verwerking van haar schaduwzijden. Alleen door dit ongemak te omarmen, kunnen we de echo van de woorden van de keizer eindelijk laten uitsterven.


